Vroeger... door Mon Staes
Hoe het leven was ten tijde van vokke zijn jeugd heeft hijzelf allemaal opgeschreven. Hieronder kan je zijn eigenverhalen terug vinden.
Doopsel
Wanneer er vroeger een kindje geboren werd, moest dat aanstonds gedoopt worden, ofwel nog op dezelfde dag ofwel 's anderdaags.
Als het kindje stierf voor het gedoopt was, dan zou het in het voorgeborchte van de hel komen; dus niet in de hel zelf. Wat het voorgeborchte was, heb ik nooit geweten. Het kindje mocht in ieder geval niet naar de hemel, want het was nog geen kind van God.
Het doopsel was ook iets speciaals. De bakel of vroedvrouw droeg het kindje en tussen peter en meter stapten ze naar de kerk. Na het doopsel werd in een paar winkel toespijs (o.a. peperkoek, kaas, koekjes enz...) gehaald voor bij de koffie. Daarna ging men met het kindje op café. Na enkele herbergen bezocht te hebben, kwam men dan eindelijk, zowel vanbinnen als vanbuiten, goed geladen thuis.
Kindertijd
Wanneer er in de zomer op het veld gewerkt moest worden of in de hooitijd of oogst, dan werden de kleine kinderen meegenomen in de kruiwagen en werd er een strozak gemaakt met een lakentje, dekentje en een gordijn tegen het ongedierte. Als het kind dan honger had, dan was de moeder erbij om het eten te geven.
Kleine kinderen werden vroeger op de schoot of op de knie genomen en terwijl men de knie op en neer bewoog, werd het volgende liedje gezongen:
"Ju, ju, paardjen op draf,
morgenvroeg is 't zondag,
dan is 't den dag des Heeren,
dan doen we een schoon hemdeken aan
en al ons beste kleren."
Oude en zieke mensen
Vroeger werd de eerste vrijdag van de maand de Heilige Communie naar de oude en zieke mensen gedragen. De misdienaar ging de priester voor en droeg een lantaarn en een bel waarmee regelmatig gebeld werd. De mensen kwamen dan uit hun huizen, knielden neer en prevelden een gebed voor Onze Heer.
Wanneer iemand zeer ziek of stervende was, gebeurde bijna hetzelfde , maar dan ging de koster mee in plaats van de misdienaar. De mensen zeiden dan: "Hij of zij wordt bediend."
Begrafenis
Bij een begrafenis vroeger was er een verschil; ofwel nam men een mis met drie heren ofwel met één heer. Met drie heren kwamen de priesters het lijk afhalen thuis, één heer kwam maar even buiten de kerk. Toen werd de dode door buren naar de kerk gedragen. Voor men vertrok, kregen die mensen één of meer borrels jenever. Tijdens de tocht naar de kerk werd er aan ieder kapelletje van Onze Lieve Vrouw halt gehouden, de baar met lijk werd neergezet en er werden drie Wees Gegroeten gebeden tot lafenis van de ziel van de dode (zo werd dat gezegd).
Bij de begrafenis van een kindje waren het meisjes van de E.K. (Eucharistische Kruistocht) die het lijkje droegen. Dus bij de begrafenis van een kindje werd de kaars voor O.L.V. van Scherpenheuvel door de jongens gedragen. Wij - de misdienaars - werden telkens een kwartier voor de lijkmis begon uit school gestuurd, na de mis moesten we terug.
Aswoensdag
Als we vroeger een askruisje gingen halen en de pastoor drukte het kruisje op ons voorhoofd, dan zei hij in het Latijn:"Memento homo quia pulvis es et in pulverem reverteris."
Nu zegt men in het Nederlands:"Gedenk ook mens dat ge stof en as bent en tot stof en as zult wederkeren."
Op 't Sluis waren er toch nog die er iets anders op gevonden hadden: op een kurken stop sneden ze de vorm van een kruis, maakten dat zwart met houtskool en terwijl ze dat tegen uw hoofd drukten, zeiden ze:
"Purperen zes, purperen zes, drinkt nen borrel van Jan Vanes en ene van Sus Stevens."
Bedevaart naar Scherpenheuvel van de parochie Sluis
Vroeger gingen we in processie met veel volk en met ongeveer 8 muzikanten met de tram naar Scherpenheuvel. Eén kaartje kostte toen 8 BEF. Gust Van Hoof, een ouder grafmaker, ging met het kruis voorop, daarachter mochten jongens die dat jaar hun Plechtige Communie gedaan hadden een groet kaars dragen. Meisjes mochten niet mee. We gingen te voet langs de Sluisstraat naar de tramhalte op de Turnhoutsebaan. We gingen van de Turnhoutsebaan met de tram tot in Zichem en vandaar gingen we verder te voet naar Scherpenheuvel. Alle gebeden die moesten, werden in Scherpenheuvel gedaan. Gust, de kruisdrager, kocht 2 vlaggetjes voor beide zijden van het kruis. Daarna gingen we te voet terug naar Zichem. Daar namen we de tram tot in Mol-Ginderbroek. Van Mol-Ginderbroek gingen we, met Gust weer op kop, te voet, langs Mol-Centrum, de Rozenberg en de Brandstraat, weer naar 't Sluis. De muzikanten achteraan speelden Marialiederen en het volk zong mee tot in de kerk van 't Sluis.
Allerzielen
Met Allerzielen was er een week lang 's avonds lof (het Allerzielenlof). Vele mensen gingen dan vroeg naar de kerk om te kunnen pesjoenkelen, dat is 5 Onze Vaders en Wees Gegroetjes bidden en Glorie Zij de Vader ..., vervolgens ging men enkele meters naar buiten en dan was er een zieltje uit het vagevuur verlost en kon het naar de hemel. Daarna ging men terug de kerk in, werden dezelfde gebeden opgezegd en ging men weer naar buiten. En zo ging dat tot het lof begon.
Het kerkhof was toen rond de kerk en sommige mensen brandden één of meer kaarsjes op het graf van een familielid gedurende het lof om het daarna weer terug te nemen.
Op zekere dag staken enkele jonge mannen de koppen bij elkaar. Ze gingen enkele rode bieten (rode schijn) zoeken, holden die van binnen uit, sneden er een paar gaten in als ogen, neus en mond, zodat die eruitzagen als doodshoofden. Ze plaatsten die dan over enkele kaarsen op de graven en dan maar afwachten.
Wanneer na het lof de mensen hun kaarsen gingen terughalen, kan je je wel inbeelden hoe hard die schrokken bij het zien van die doodshoofden.
Scheerlappen en vogels vangen
Ik weet nog dat we als kind op de 80 roeien, dat was de grond tussen het gezinsblok en de Galbergen aan token Nijs en achter Jan Hoeyberghs, scheerlappen gingen zoeken om die dan weg te werpen en ze door de lucht te laten scheren.
Tijdens de vogeltrek ging Frans Van Limbergen, broer van Trien en Vic, op de 80 roeien vogels vangen met grote netten. Hij zat dan in een klein hutje gemaakt van bakken en met een fluitje lokte hij de vogels. Op de netten zelf waren lokvogels vastgemaakt en doe sprongen dan heen en weer om de vogels te lokken.
Straatmest
Om klei en bosgrond die ontgonnen werden vruchtbaar te maken, werd er straatmest gevraagd. Dit was keukenafval uit de steden (nu met alle plastic zou dat niet goed zijn). Deze afval kwam met treinwagons aan op de losplaats in het station. Daar kwamen de boeren afval ophalen en deden dat op hun arme grond.
Sluis kermis
Sluis kermis was vroeger altijd een hele belevenis. De velomolen die liep, geloof ik, op ijzeren staven zoals de trein en bijna op wielen van een trein. Men moest de ziel uit zijn lijf lopen om hem draaiende te houden. De paardenmolen draaide destijds ook op mankracht. De jongens liepen in het midden en duwden de molen met kinderen erop rond. Als de molen dan hard draaide, dan mochten de duwende jongens erop springen en zo kosteloos meerijden tot de molen weer bijna stilstond en dan maar weer duwen... Later kwam er een paardje in de molen.
Bij Gust Van Eeckeren hadden ze een kegelbaan langs het huis. Daar stond ook een orgel, maar dansen was er voor ons verboden en het ergste was dat de pastorij schuin over het café was. Wij gingen dan kegels opzetten om wat te verdienen. Normaal werd de kegelbol teruggegooid naar de kegelaar, maar dikwijls droegen wij die tot bij hem, niet om hem een plezier te doen, maar dan zag de pastoor of Fieneke (de meid) dat we nog buiten waren. Toch gingen we nogal eens rap in de zaal, dansten wat en liepen dan terug naar de kegelbaan.
Bij Teeske Ruts in de Hoeybergen stond een spiegeltent, maar daar durfden we al evenmin binnengaan, want er waren overal spionnen.
Herinneringen
Wij waren op een avond eens bijeen in de steenwegsgracht, onze Jef, Alois Vos, Frans Ooms, Frans van de Klonemaker (Geerts) en nog een paar anderen. Louisa Sjampit kwam met de fiets uit het Katerat gereden. Alois Vos zei: "Mannen, ik zal Louisa eens hebben!" Toen Louisa op onze hoogte kwam, riep de Vos: "Louisa, Louisa, uw achterste wiel draait!" Waarop zij antwoordde: "Laat maar doen, dat doet het altijd als het ne zot ziet." Wat hebben wij toen hard gelachen.
Bij de Duitse invasie in mei 1940 waren alle bruggen van de kanalen en van vele kleine waterlopen opgeblazen (kapot). Ook de brug van de kleine beek, juist over de tweede vaart als je naar Postel gaat aan Sas 3. Sus Tip (Dierckx), aannemer op de Rozenberg, ging een nieuwe brug maken en vroeg aan ons vader of hij het vervoer wilde doen van het materiaal (stenen, cement, enz...). Mijn vader nam dat aan. Te voet en met de fiets kon men over de Sluisdennen van Sas 3 om aan de overkant te geraken. Om met paard en kar daar te geraken, moesten we langs den Donk (daar lag een noodbrug) en zo langs Retie en Postel naar Sas 3. Ik heb toen enkele weken met paard en kar gelogeerd in de boerderij van het kasteel van "Den Diel", bij Warreke van den Diel (Geeraerts). Toevallig kenden wij die man. Ik reed den 's morgens langs Postel langs de vaart naar Turnhout (daar was een los- en laadplaats) om stenen en cement te halen. Ik kon twee reizen doen op één dag. De Duitsers namen het kanaal voor de grens met Holland in, zodat er in het café bij Lies van den boer (Van Gompel - Luypaert) - nu hotel De Maat - veel Duitse soldaten logeerden. Daar ik met de stenen niet over het kanaal kon, werd ik met rust gelaten. In het weekend kwam ik met paard en kar altijd terug naar huis (langs den Donk).
Ook de brug in 't Schoor (Balen-Leopoldsburg) was kapot. Sus Tip ging die ook maken en wij deden het vervoer. De stenen en cement moesten gehaald worden aan den arm (kanaal) van 't kamp (Leopoldsburg). Ik reed dan 's morgens naar Leopoldsburg om stenen en cement te halen en bracht die naar 't Schoor. Ik kon ook twee reizen per dag doen om 's avonds laat weer thuis te komen en 's morgens vroeg weer terug te rijden. Wij hadden zoveel werk met paard en kar, omdat er geen camions waren om vervoer te doen.
Vroeger was er ook een spoorweg naar Turnhout langs de Turnhoutsebaan. Tot aan den Donk was dat een dubbel spoor - een smal voor de tram tot Turnhout en een breed voor treinwagons tot aan den Donk voor de fabrieken. Dat breed spoor liep ook tot aan de nieuwe zandgroeven van Fernand Mol (nu de Miramar). Eén kilometer verder op de dreef aan Sas vijf waren zand- en steengroeven, maar die hadden geen verbinding om treinwagons te laden, enkel schepen op het kanaal. Dan is er een aannemer bij ons gekomen (ik ken zijn naam niet meer) en die vroeg of ik met paard wilde helpen die spoorlijn verder te maken tot aan Sablieses. Ik heb dat dan gedaan, eerst werd de bedding gemaakt (daar heeft veel volk meegeholpen), dan met de kar de bils gaan halen aan de wagon die reed tot aan de (nouvelles) nieuwe zandgroeven en zo werden de bedding met bils klaargemaakt en dan trok ik met mijn paard de ijzeren staven (rails of sporen op de bils) en daar werden ze dan door het werkvolk goed gelegd en vastgemaakt. Telkens er zo twee staven sporen vast- en aaneen gemaakt werden, kon de wagon met het materiaal verder komen en dan trok ik met mijn paard weer twee andere op hun plaats. Ik had geluk dat ik zo'n goed paard had. Bij het wegsleuren van de ijzeren staven sporen moest het telkens tussen de bils stappen en trekken. Het werkvolk kon maar niet begrijpen dat mijn paard zich nooit vergiste of misstapte, nee hoor, het ging telkens juist tussen de bils.
Vele mensen op 't Sluis (ook ons vader) hadden geen weiland genoeg om hooi te hooien voor de beesten in de winter. Baron van Eetvelde aan Sas III en Laurijssen aan Sas II hadden heel veel weiland speciaal aangelegd voor de bevloeiing in stukken van 1/3 van een hectare of zoals de mensen zeiden een zil. Om deze wei van water te voorzien, was een speciale bevloeiing gemaakt, zodat die grond niet uitdroogde - een weinig voor de hooitijd werd die bevloeiing stopgezet. Daar gingen de mensen dan op speciale koopdagen hooi kopen (ook later nog toemaat). Als er dan gemaaid moest worden, vertrokken we 's morgens vroeg tussen 2 en 2.30 u. te voet naar Sas II of III waar het hooi gekocht was. Enkele buren gingen dan ook mee om te helpen. We bleven dan een ganse dag weg en zo gingen we iedere dag te voet terug om te hooien tot het droog was en met paard en kar naar huis gehaald kon worden.
Vroeger konden weinig kinderen na de lagere school verder studeren. Ofwel gingen ze werken in het flessenfabriek op den Donk, in het glasfabriek in Gompel, bij de zandput of ergens anders. In deze fabrieken werd er toen bijna allemaal Frans gesproken en dat was voor de jongens heel moeilijk. Dat was ook bij het leger zo; alle bevelen werden in het Frans gegeven, hetgeen ook moeilijk was voor de Vlaamse soldaten. Om hun kinderen het gemakkelijker te maken wanneer ze naar het leger moesten, lieten de mensen hun kinderen altijd de linkerschoen of -kous aantrekken. Als ze dan bij het leger "gauche" (linker) riepen, dan wisten ze dat het de linkervoet was. Herinner u dat de Vlaamse soldaten hiervoor tijdens de Eerste Wereldoorlog aan den Yser in de loopgrachten met hun bloed schreven "Hier ons bloed, wanneer ons recht". NU is het reeds lang veranderd en worden de Vlamingen in het Vlaams bevelen gegeven en aangesproken.
Wanneer er vroeger een kindje geboren werd, moest dat aanstonds gedoopt worden, ofwel nog op dezelfde dag ofwel 's anderdaags.
Als het kindje stierf voor het gedoopt was, dan zou het in het voorgeborchte van de hel komen; dus niet in de hel zelf. Wat het voorgeborchte was, heb ik nooit geweten. Het kindje mocht in ieder geval niet naar de hemel, want het was nog geen kind van God.
Het doopsel was ook iets speciaals. De bakel of vroedvrouw droeg het kindje en tussen peter en meter stapten ze naar de kerk. Na het doopsel werd in een paar winkel toespijs (o.a. peperkoek, kaas, koekjes enz...) gehaald voor bij de koffie. Daarna ging men met het kindje op café. Na enkele herbergen bezocht te hebben, kwam men dan eindelijk, zowel vanbinnen als vanbuiten, goed geladen thuis.